thuisbrengen

Conjugations List of Thuisbrengen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbreng thuisbracht thuisheb thuisgebracht
jij, je, ubrengt thuisbracht thuishebt thuisgebracht
hij, zij, hetbrengt thuisbracht thuisheeft thuisgebracht
wijbrengen thuisbrachten thuishebben thuisgebracht
julliebrengen thuisbrachten thuishebben thuisgebracht
zij, zebrengen thuisbrachten thuishebben thuisgebracht

Presens
Beta

Example presens sentences for Thuisbrengen with some of the pronouns.

  • Ik breng mijn kinderen elke dag naar school.
  • Hij brengt zijn vriendin altijd bloemen.
  • Wij brengen de hond naar het park voor een wandeling.
  • Jullie brengen de boodschappen naar huis.
  • De koerier brengt het pakket morgen bij u thuis.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Thuisbrengen with some of the pronouns.

  • Vroeger bracht ik mijn kinderen altijd naar school.
  • Hij bracht zijn vriendin vaak bloemen.
  • Wij brachten de hond regelmatig naar het park voor een wandeling.
  • Jullie brachten de boodschappen meestal naar huis.
  • De koerier bracht het pakket vorige week bij u thuis.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Thuisbrengen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn kinderen naar school gebracht.
  • Hij heeft zijn vriendin gisteren bloemen gebracht.
  • Wij hebben de hond vandaag naar het park gebracht voor een wandeling.
  • Jullie hebben de boodschappen al naar huis gebracht.
  • De koerier heeft het pakket net bij u thuis gebracht.