sjechten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sjecht | sjechtte | heb gesjecht |
jij, je, u | sjecht | sjechtte | hebt gesjecht |
hij, zij, het | sjecht | sjechtte | heeft gesjecht |
wij | sjechten | sjechtten | hebben gesjecht |
jullie | sjechten | sjechtten | hebben gesjecht |
zij, ze | sjechten | sjechtten | hebben gesjecht |
PresensBeta
Example presens sentences for Sjechten with some of the pronouns.
- Ik sjecht elke dag mijn fiets.
- Jij sjecht snel door de bochten.
- Hij/Zij sjecht graag in de sneeuw.
- Wij sjechten regelmatig in de duinen.
- Zij sjechten samen naar het strand.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Sjechten with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, sjechte ik altijd met mijn vrienden.
- Vroeger sjechten wij veel op het meer.
- Het regende toen we aan het sjechten waren.
- Zij sjechten vroeger vaak in de bossen.
- Als kind sjechtte hij graag op zijn skateboard.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Sjechten with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren gesjecht op de skipiste.
- Jij bent al vaak gesjecht in de bergen.
- Hij/Zij is vorige week gesjecht in Oostenrijk.
- Wij hebben vorig jaar gesjecht in Frankrijk.
- Zij zijn net teruggekomen van een gesjechte vakantie.