ontschoeien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontschoei | ontschoeide | heb ontschoeid |
jij, je, u | ontschoeit | ontschoeide | hebt ontschoeid |
hij, zij, het | ontschoeit | ontschoeide | heeft ontschoeid |
wij | ontschoeien | ontschoeiden | hebben ontschoeid |
jullie | ontschoeien | ontschoeiden | hebben ontschoeid |
zij, ze | ontschoeien | ontschoeiden | hebben ontschoeid |
PresensBeta
Example presens sentences for Ontschoeien with some of the pronouns.
- Ik ontshoei mijn schoenen voordat ik het huis binnenkom.
- Jij ontshoeit je schoenen altijd in de gang.
- Hij ontshoeit zijn laarzen na een lange wandeling.
- Zij ontshoeien hun slippers bij de voordeur.
- Wij ontshoeien onze sportschoenen na elke training.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ontschoeien with some of the pronouns.
- Ik ontshoedde mijn schoenen elke dag voordat ik naar school ging.
- Jij ontshoedde je schoenen altijd voordat je ging slapen.
- Hij ontshoedde zijn laarzen na elke lange wandeling.
- Zij ontshoedden hun slippers bij de ingang van het zwembad.
- Wij ontshoedden onze sportschoenen na elke wedstrijd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ontschoeien with some of the pronouns.
- Ik heb mijn schoenen ontshoed toen ik thuiskwam.
- Jij hebt je schoenen ontshoed voordat je naar bed ging.
- Hij heeft zijn laarzen ontshoed na het wandelen.
- Zij hebben hun slippers ontshoed voordat ze naar het strand gingen.
- Wij hebben onze sportschoenen ontshoed na het sporten.