sleden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sleed | sleedde | heb gesleed |
jij, je, u | sleedt | sleedde | hebt gesleed |
hij, zij, het | sleedt | sleedde | heeft gesleed |
wij | sleden | sleedden | hebben gesleed |
jullie | sleden | sleedden | hebben gesleed |
zij, ze | sleden | sleedden | hebben gesleed |
PresensBeta
Example presens sentences for Sleden with some of the pronouns.
- Ik sleet mijn vrije tijd met lezen.
- Hij sleed graag op zijn nieuwe snowboard.
- Zij sleeën elk weekend in de winter.
- We sleiden door de smalle straatjes van het oude stadscentrum.
- Jullie sleeden op de ijsbaan in het park.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Sleden with some of the pronouns.
- Ik sleet mijn vrije tijd met lezen toen ik jonger was.
- Hij sleet graag op zijn nieuwe snowboard voordat hij geblesseerd raakte.
- Zij sleeën elk weekend in de winter toen ze nog in de bergen woonden.
- We sleiden vaak door de smalle straatjes van het oude stadscentrum tijdens onze vakantie.
- Jullie sleeden regelmatig op de ijsbaan in het park vorige winter.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Sleden with some of the pronouns.
- Ik heb mijn vrije tijd gesleten met lezen.
- Hij heeft graag op zijn nieuwe snowboard gesleed.
- Zij hebben elk weekend in de winter gesleeëd.
- We hebben door de smalle straatjes van het oude stadscentrum gesleid.
- Jullie hebben op de ijsbaan in het park gesleed.