sliepen

Conjugations List of Sliepen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksliepsliepteheb gesliept
jij, je, uslieptslieptehebt gesliept
hij, zij, hetslieptsliepteheeft gesliept
wijsliepenslieptenhebben gesliept
julliesliepenslieptenhebben gesliept
zij, zesliepenslieptenhebben gesliept

Presens
Beta

Example presens sentences for Sliepen with some of the pronouns.

  • Ik slaap graag in het weekend.
  • Jij slaapt al vroeg.
  • Hij slaapt altijd met zijn ogen open.
  • Wij slapen meestal tot laat in de ochtend.
  • Zij slapen vaak slecht.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Sliepen with some of the pronouns.

  • Vroeger sliep ik altijd met een nachtlampje aan.
  • Toen ik jong was, sliep ik altijd bij mijn oma.
  • Gisteravond sliepen we bij vrienden thuis.
  • Jullie sliepen nog toen ik vertrok.
  • Tijdens de storm sliepen de honden rustig door.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Sliepen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren goed geslapen.
  • Jij bent nog nooit zo lang blijven slapen.
  • Hij heeft vannacht nauwelijks geslapen.
  • Wij hebben allemaal op de grond geslapen.
  • Zij zijn na het eten meteen gaan slapen.