sluimeren

Conjugations List of Sluimeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksluimersluimerdeheb gesluimerd
jij, je, usluimertsluimerdehebt gesluimerd
hij, zij, hetsluimertsluimerdeheeft gesluimerd
wijsluimerensluimerdenhebben gesluimerd
julliesluimerensluimerdenhebben gesluimerd
zij, zesluimerensluimerdenhebben gesluimerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Sluimeren with some of the pronouns.

  • Ik sluimer elke avond in mijn bed.
  • Jij sluimert vaak tijdens de les.
  • Hij/zij/het sluimert rustig in de hangmat.
  • Wij sluimeren soms door de wekker heen.
  • Jullie sluimeren graag uit op zondagochtend.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Sluimeren with some of the pronouns.

  • Ik sluimerde vroeger altijd tijdens lange autoritten.
  • Jij sluimerde regelmatig weg tijdens saaie vergaderingen.
  • Hij/zij/het sluimerde zachtjes terwijl de regen op het dak tikte.
  • Wij sluimerden diep na een drukke dag.
  • Jullie sluimerden als engeltjes nadat jullie moe gespeeld waren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Sluimeren with some of the pronouns.

  • Ik heb gesluimerd in mijn luie stoel.
  • Jij bent vaak in slaap gesluimerd tijdens de film.
  • Hij/zij/het is gisteravond snel ingesluimerd.
  • Wij hebben vredig gesluimerd in het tentje.
  • Jullie zijn allemaal al gesluimerd voordat ik thuis kwam.