sluizen

Conjugations List of Sluizen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksluissluisdeheb gesluisd
jij, je, usluistsluisdehebt gesluisd
hij, zij, hetsluistsluisdeheeft gesluisd
wijsluizensluisdenhebben gesluisd
julliesluizensluisdenhebben gesluisd
zij, zesluizensluisdenhebben gesluisd

Presens
Beta

Example presens sentences for Sluizen with some of the pronouns.

  • Ik sluis de boten door naar het volgende kanaal.
  • Jij sluist het water van het meer naar de rivier.
  • Hij/Zij/Het sluit de sluizen om overstromingen te voorkomen.
  • Wij sluizen de vrachtschepen naar de haven.
  • Jullie sluisen de zeilboten door naar het meer.
  • Zij sluiten de sluizen na het passeren van de schepen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Sluizen with some of the pronouns.

  • Ik sluisde de boten door naar het volgende kanaal.
  • Jij sluiste het water van het meer naar de rivier.
  • Hij/Zij/Het sloot de sluizen om overstromingen te voorkomen.
  • Wij sluisten de vrachtschepen naar de haven.
  • Jullie sluisten de zeilboten door naar het meer.
  • Zij sloten de sluizen na het passeren van de schepen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Sluizen with some of the pronouns.

  • Ik heb de boten doorgesluisd naar het volgende kanaal.
  • Jij hebt het water van het meer naar de rivier gesluisd.
  • Hij/Zij/Het heeft de sluizen gesloten om overstromingen te voorkomen.
  • Wij hebben de vrachtschepen naar de haven gesluisd.
  • Jullie hebben de zeilboten doorgesluisd naar het meer.
  • Zij hebben de sluizen gesloten nadat de schepen zijn gepasseerd.