inverteren

Conjugations List of Inverteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikinverteerinverteerdeheb geïnverteerd
jij, je, uinverteertinverteerdehebt geïnverteerd
hij, zij, hetinverteertinverteerdeheeft geïnverteerd
wijinvertereninverteerdenhebben geïnverteerd
jullieinvertereninverteerdenhebben geïnverteerd
zij, zeinvertereninverteerdenhebben geïnverteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Inverteren with some of the pronouns.

  • Ik inverseer de getallenreeks.
  • Jij inverseert de matrix.
  • Hij/zij/het inverseert de functie.
  • Wij inverseren de volgorde.
  • Jullie inverseren de waarden.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Inverteren with some of the pronouns.

  • Ik inverseerde de getallenreeks.
  • Jij inverseerde de matrix.
  • Hij/zij/het inverseerde de functie.
  • Wij inverseerden de volgorde.
  • Jullie inverseerden de waarden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Inverteren with some of the pronouns.

  • Ik heb de getallenreeks geïnverteerd.
  • Jij hebt de matrix geïnverteerd.
  • Hij/zij/het heeft de functie geïnverteerd.
  • Wij hebben de volgorde geïnverteerd.
  • Jullie hebben de waarden geïnverteerd.