nablaffen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | blaf na | blafte na | heb nageblaft |
jij, je, u | blaft na | blafte na | hebt nageblaft |
hij, zij, het | blaft na | blafte na | heeft nageblaft |
wij | blaffen na | blaften na | hebben nageblaft |
jullie | blaffen na | blaften na | hebben nageblaft |
zij, ze | blaffen na | blaften na | hebben nageblaft |
PresensBeta
Example presens sentences for Nablaffen with some of the pronouns.
- De kinderen blaffen de hond na in het park.
- Ik blaaf de buren niet na, ik heb mijn eigen mening.
- Jullie blaffen altijd anderen na zonder zelf na te denken.
- Hij blaft zijn collega's voortdurend na tijdens vergaderingen.
- Zij blaft kritiek op haar werkgever na zonder reden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Nablaffen with some of the pronouns.
- Vroeger blafte ik vaak mijn ouders na als ik boos was.
- Toen we kinderen waren, blafte mijn broer altijd de leraren na.
- Hij blafte gisteren zijn vrienden na tijdens de voetbaltraining.
- Ze blafte de presentator na toen hij een fout maakte op televisie.
- We blafte vroeger elkaars accenten na om elkaar te plagen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Nablaffen with some of the pronouns.
- Ik heb de woorden van de leraar nageblaft om ze beter te onthouden.
- De leerlingen hebben de antwoorden van elkaar nageblaft tijdens de toets.
- Hij heeft de grappen van de cabaretier nageblaft op het feestje.
- We hebben de regels van het spel goed nageblaft zodat iedereen ze begrijpt.
- Jullie hebben de adviezen van de expert nageblaft zonder ze echt te begrijpen.