smoren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | smoor | smoorde | heb gesmoord |
jij, je, u | smoort | smoorde | hebt gesmoord |
hij, zij, het | smoort | smoorde | heeft gesmoord |
wij | smoren | smoorden | hebben gesmoord |
jullie | smoren | smoorden | hebben gesmoord |
zij, ze | smoren | smoorden | hebben gesmoord |
PresensBeta
Example presens sentences for Smoren with some of the pronouns.
- Ik smoort de groenten in olie.
- Jij smoort het vlees langzaam op lage temperatuur.
- Hij smoort de sigaretten met een asbak.
- Wij smoren de uien tot ze zacht zijn.
- Zij smoren de vis in witte wijn en kruiden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Smoren with some of the pronouns.
- Ik smoorde de groenten in olie.
- Jij smoordet het vlees langzaam op lage temperatuur.
- Hij smoordede sigaretten met een asbak.
- Wij smoorden de uien tot ze zacht waren.
- Zij smoorden de vis in witte wijn en kruiden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Smoren with some of the pronouns.
- Ik heb de groenten gesmoord in olie.
- Jij hebt het vlees langzaam gesmoord op lage temperatuur.
- Hij heeft de sigaretten gesmoord met een asbak.
- Wij hebben de uien gesmoord tot ze zacht waren.
- Zij hebben de vis gesmoord in witte wijn en kruiden.