beren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beer | beerde | heb gebeerd |
jij, je, u | beert | beerde | hebt gebeerd |
hij, zij, het | beert | beerde | heeft gebeerd |
wij | beren | beerden | hebben gebeerd |
jullie | beren | beerden | hebben gebeerd |
zij, ze | beren | beerden | hebben gebeerd |
Presens
Example presens sentences for Beren with some of the pronouns.
- De beren spelen in het bos.
- Ik zie de beren zwemmen in de rivier.
- Wij voeren de beren in de dierentuin.
- Jij houdt van beren kijken.
- De kinderen knuffelen de beren.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Beren with some of the pronouns.
- Vroeger speelden de beren in het bos.
- Toen ik jong was, zag ik de beren in de rivier zwemmen.
- Elke dag voerden wij de beren in de dierentuin.
- Jij hield van beren kijken toen je klein was.
- De kinderen knuffelden altijd de beren.
Perfectum
Example perfectum sentences for Beren with some of the pronouns.
- De beren hebben in het bos gespeeld.
- Ik heb de beren in de rivier zien zwemmen.
- Wij hebben de beren in de dierentuin gevoerd.
- Jij hebt graag naar beren gekeken.
- De kinderen hebben de beren geknuffeld.