sijperen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sijper | sijperde | ben gesijperd |
jij, je, u | sijpert | sijperde | bent gesijperd |
hij, zij, het | sijpert | sijperde | is gesijperd |
wij | sijperen | sijperden | zijn gesijperd |
jullie | sijperen | sijperden | zijn gesijperd |
zij, ze | sijperen | sijperden | zijn gesijperd |
PresensBeta
Example presens sentences for Sijperen with some of the pronouns.
- Het water sijpert door de scheuren in de muur.
- Ik sijper door de menigte heen om mijn vriend te vinden.
- De regen sijpert langzaam in de grond.
- De olie sijpert uit de kapotte motor.
- Het nieuws sijpert langzaam door naar de buitenwereld.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Sijperen with some of the pronouns.
- Het water sijpelde door de scheuren in de muur.
- Ik sijpelde door de menigte heen om mijn vriend te vinden.
- De regen sijpelde langzaam in de grond.
- De olie sijpelde uit de kapotte motor.
- Het nieuws sijpelde langzaam door naar de buitenwereld.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Sijperen with some of the pronouns.
- Het water is door de scheuren in de muur gesijpeld.
- Ik ben door de menigte heen gesijpeld om mijn vriend te vinden.
- De regen is langzaam in de grond gesijpeld.
- De olie is uit de kapotte motor gesijpeld.
- Het nieuws is langzaam naar de buitenwereld gesijpeld.