amenderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | amendeer | amendeerde | heb geamendeerd |
jij, je, u | amendeert | amendeerde | hebt geamendeerd |
hij, zij, het | amendeert | amendeerde | heeft geamendeerd |
wij | amenderen | amendeerden | hebben geamendeerd |
jullie | amenderen | amendeerden | hebben geamendeerd |
zij, ze | amenderen | amendeerden | hebben geamendeerd |
Presens
Example presens sentences for Amenderen with some of the pronouns.
- Ik amendeer de fout in het contract.
- Jij amendeert regelmatig documenten.
- Hij/Zij/Het amendeert de grammaticale fouten.
- Wij amenderen de wetgeving om het te verbeteren.
- Jullie amenderen de tekst voor de presentatie.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Amenderen with some of the pronouns.
- Ik amendeerde de fout in het contract.
- Jij amendeerde regelmatig documenten.
- Hij/Zij/Het amendeerde de grammaticale fouten.
- Wij amendeerden de wetgeving om het te verbeteren.
- Jullie amendeerden de tekst voor de presentatie.
Perfectum
Example perfectum sentences for Amenderen with some of the pronouns.
- Ik heb de fout in het contract geamendeerd.
- Jij hebt regelmatig documenten geamendeerd.
- Hij/Zij/Het heeft de grammaticale fouten geamendeerd.
- Wij hebben de wetgeving geamendeerd om het te verbeteren.
- Jullie hebben de tekst voor de presentatie geamendeerd.