solfegiëren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | solfegieer | solfegieerde | heb gesolfegieerd |
jij, je, u | solfegieert | solfegieerde | hebt gesolfegieerd |
hij, zij, het | solfegieert | solfegieerde | heeft gesolfegieerd |
wij | solfegiëren | solfegieerden | hebben gesolfegieerd |
jullie | solfegiëren | solfegieerden | hebben gesolfegieerd |
zij, ze | solfegiëren | solfegieerden | hebben gesolfegieerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Solfegiëren with some of the pronouns.
- Ik solfegeer elke dag om mijn zangvaardigheden te verbeteren.
- Jij solfegeert graag tijdens de muziekles.
- Hij solfegeert met veel precisie en toewijding.
- Zij solfegeert vaak samen met haar koor.
- Wij solfegeeren al jarenlang in dit orkest.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Solfegiëren with some of the pronouns.
- Ik solfegeerde regelmatig toen ik op de middelbare school zat.
- Jij solfegeerde altijd met plezier tijdens de muzieklessen.
- Hij solfegeerde vroeger veel, maar nu niet meer.
- Zij solfegeerde tijdens haar studie aan het conservatorium.
- Wij solfegeerden elke week in het koor van onze kerk.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Solfegiëren with some of the pronouns.
- Ik heb gesolfegeerd tijdens het concert gisteravond.
- Jij hebt al veel gesolfegeerd sinds je begonnen bent met zangles.
- Hij heeft nog nooit zo goed gesolfegeerd als vandaag.
- Zij heeft gesolfegeerd in verschillende professionele ensembles.
- Wij hebben samen gesolfegeerd in de muziekschool.