coïteren

Conjugations List of Coïteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikcoïteercoïteerdeheb gecoïteerd
jij, je, ucoïteertcoïteerdehebt gecoïteerd
hij, zij, hetcoïteertcoïteerdeheeft gecoïteerd
wijcoïterencoïteerdenhebben gecoïteerd
julliecoïterencoïteerdenhebben gecoïteerd
zij, zecoïterencoïteerdenhebben gecoïteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Coïteren with some of the pronouns.

  • Ik coiteer regelmatig in mijn vrije tijd.
  • Jij coiteert vaak met je vrienden.
  • Hij/Zij/Het coiteert zelden op sociale media.
  • Wij coiteren graag in de natuur.
  • Jullie coiteren veel tijdens jullie vakanties.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Coïteren with some of the pronouns.

  • Ik coiteerde vroeger elke dag, maar nu niet meer.
  • Jij coiteerde altijd met veel enthousiasme.
  • Hij/Zij/Het coiteerde toen hij/zij jong was.
  • Wij coiteerden regelmatig in het verleden.
  • Jullie coiteerden vroeger op dit plein.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Coïteren with some of the pronouns.

  • Ik heb gecoiteerd op het feest gisteravond.
  • Jij hebt al eerder gecoiteerd in deze stad.
  • Hij/Zij/Het heeft nog nooit gecoiteerd.
  • Wij hebben samen gecoiteerd tijdens onze studiereis.
  • Jullie hebben veel gecoiteerd tijdens de zomermaanden.