sommeren

Conjugations List of Sommeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksommeersommeerdeheb gesommeerd
jij, je, usommeertsommeerdehebt gesommeerd
hij, zij, hetsommeertsommeerdeheeft gesommeerd
wijsommerensommeerdenhebben gesommeerd
julliesommerensommeerdenhebben gesommeerd
zij, zesommerensommeerdenhebben gesommeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Sommeren with some of the pronouns.

  • Ik sommeer de leerlingen om hun huiswerk te maken.
  • Jij sommeert je kinderen om op tijd naar bed te gaan.
  • Hij/zij sommeert de medewerkers om het rapport af te ronden.
  • Wij sommeren de klanten om hun facturen tijdig te betalen.
  • Jullie sommeren ons om de vergadering bij te wonen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Sommeren with some of the pronouns.

  • Vroeger sommeerde ik mijn broer om zijn kamer op te ruimen.
  • Toen we jong waren, sommeerde jij ons altijd om stil te zijn.
  • Zij sommeerde de kinderen om buiten te spelen.
  • In die tijd sommeerden wij onze buren om het geluid te verminderen.
  • Als tiener sommeerden jullie ons om voorzichtig te zijn.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Sommeren with some of the pronouns.

  • Ik heb gesommeerd dat ze hun verantwoordelijkheden moeten nemen.
  • Jij hebt je leerlingen gesommeerd om harder te werken.
  • Hij/zij heeft de werknemers gesommeerd om zich aan de regels te houden.
  • Wij hebben onze gasten gesommeerd om rustig te blijven.
  • Jullie hebben ons gesommeerd om de situatie te begrijpen.