spannen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | span | spande | heb gespannen |
jij, je, u | spant | spande | hebt gespannen |
hij, zij, het | spant | spande | heeft gespannen |
wij | spannen | spanden | hebben gespannen |
jullie | spannen | spanden | hebben gespannen |
zij, ze | spannen | spanden | hebben gespannen |
PresensBeta
Example presens sentences for Spannen with some of the pronouns.
- Ik span een elastiek om de doos.
- Jij spant je boog voor het schieten.
- Hij spant een touw tussen de bomen.
- Zij spant haar spieren tijdens het sporten.
- Wij spannen een net over het zwembad.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Spannen with some of the pronouns.
- Vroeger spande ik vaak mijn fietsketting.
- Toen ik jong was, spande ik altijd mijn boog.
- Hij spande de elastiek tot het breekpunt.
- Zij spande haar krachten om te winnen.
- In die tijd spanden wij samen om het probleem op te lossen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Spannen with some of the pronouns.
- Ik heb een tent gespannen in de tuin.
- Jij hebt het doek goed gespannen.
- Hij heeft zijn handdoek gespannen over de stoel.
- Zij heeft de snaar strak gespannen op haar viool.
- Wij hebben de touwen stevig gespannen.