sparkelen

Conjugations List of Sparkelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksparkelsparkeldeheb gesparkeld
jij, je, usparkeltsparkeldehebt gesparkeld
hij, zij, hetsparkeltsparkeldeheeft gesparkeld
wijsparkelensparkeldenhebben gesparkeld
julliesparkelensparkeldenhebben gesparkeld
zij, zesparkelensparkeldenhebben gesparkeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Sparkelen with some of the pronouns.

  • De sterren sparkelen helder aan de hemel.
  • De champagne sparkelt in het glas.
  • De kinderen sparkelen van vreugde tijdens het feest.
  • Het water sparkelt in het zonlicht.
  • De diamanten sparkelen op haar ring.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Sparkelen with some of the pronouns.

  • Vroeger sparkelde mijn hart elke keer als ik haar zag.
  • Toen we aankwamen, sparkelde de fontein op het plein.
  • Tijdens onze vakantie in Spanje sparkelden de golven van de zee.
  • Als kind sparkelde mijn verbeelding bij het zien van vuurwerk.
  • Terwijl we naar de lucht keken, sparkelden de sterren boven ons.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Sparkelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteravond genoten van het vuurwerk dat sparkelde.
  • We hebben de hele nacht gedanst onder de sparkelende discobal.
  • Hij heeft een fles champagne geopend en die sparkelde prachtig.
  • Ze heeft haar ogen niet geloofd toen ze de sterren zag sparkelen.
  • Jullie hebben de kamer versierd met sparkelende slingers.