stuffen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stuf | stufte | heb gestuft |
jij, je, u | stuft | stufte | hebt gestuft |
hij, zij, het | stuft | stufte | heeft gestuft |
wij | stuffen | stuften | hebben gestuft |
jullie | stuffen | stuften | hebben gestuft |
zij, ze | stuffen | stuften | hebben gestuft |
Presens
Example presens sentences for Stuffen with some of the pronouns.
- Ik stop mijn tas vol met spullen.
- Jij stopt de koffer vol met kleding.
- Hij stopt de boodschappen in de koelkast.
- Wij stoppen de enveloppen in de brievenbus.
- Jullie stoppen je zakken vol met snoep.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Stuffen with some of the pronouns.
- Ik stopte mijn tas vol met spullen.
- Jij stopte de koffer vol met kleding.
- Hij stopte de boodschappen in de koelkast.
- Wij stopten de enveloppen in de brievenbus.
- Jullie stopten je zakken vol met snoep.
Perfectum
Example perfectum sentences for Stuffen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn tas volgestopt met spullen.
- Jij hebt de koffer volgestopt met kleding.
- Hij heeft de boodschappen in de koelkast gestopt.
- Wij hebben de enveloppen in de brievenbus gestopt.
- Jullie hebben jullie zakken volgestopt met snoep.