suffen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | suf | sufte | heb gesuft |
jij, je, u | suft | sufte | hebt gesuft |
hij, zij, het | suft | sufte | heeft gesuft |
wij | suffen | suften | hebben gesuft |
jullie | suffen | suften | hebben gesuft |
zij, ze | suffen | suften | hebben gesuft |
PresensBeta
Example presens sentences for Suffen with some of the pronouns.
- Ik suffe elke dag tijdens de les.
- Jij sufte gisteren op het feestje.
- Hij of zij sufft nooit tijdens de vergadering.
- Wij suffen vaak na het eten.
- Jullie suffen soms in de auto.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Suffen with some of the pronouns.
- Ik sufte vroeger vaak tijdens de lessen.
- Jij sufte gisteravond tijdens de film.
- Hij of zij sufte altijd tijdens de saaie vergaderingen.
- Wij sufden regelmatig tijdens lange treinreizen.
- Jullie sufden soms tijdens de lange schooldagen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Suffen with some of the pronouns.
- Ik heb gesuffd tijdens de presentatie.
- Jij hebt gisteren gesuffd op school.
- Hij of zij heeft nooit gesuffd tijdens de training.
- Wij hebben vaak gesuffd tijdens lange vluchten.
- Jullie hebben soms gesuffd in de bioscoop.