swingen

Conjugations List of Swingen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikswingswingdeheb geswingd
jij, je, uswingtswingdehebt geswingd
hij, zij, hetswingtswingdeheeft geswingd
wijswingenswingdenhebben geswingd
jullieswingenswingdenhebben geswingd
zij, zeswingenswingdenhebben geswingd

Presens
Beta

Example presens sentences for Swingen with some of the pronouns.

  • Ik swing op de dansvloer.
  • Jij swingt graag op muziek.
  • Hij/Zij swingt met zijn/haar heupen.
  • Wij swingen samen op het feest.
  • Jullie swingen altijd op deze liedjes.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Swingen with some of the pronouns.

  • Vroeger swingde ik altijd op de muziek van Elvis Presley.
  • Toen we jong waren, swingden we elke avond in de club.
  • Hij/Zij swingde graag op de jaren '80 hits.
  • In die tijd swingden wij op de beats van Michael Jackson.
  • Jullie swingden als nooit tevoren op dat feest vorige week.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Swingen with some of the pronouns.

  • Ik heb geswingd op het concert gisteravond.
  • Jij bent al meerdere keren naar de jazzclub geweest en hebt geswingd.
  • Hij/Zij is meegegaan naar de salsa-les en heeft goed geswingd.
  • Wij hebben vroeger vaak geswingd op feestjes.
  • Jullie zijn naar dat concert geweest en hebben flink geswingd.