desambigueren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | desambigueer | desambigueerde | heb gedesambigueerd |
jij, je, u | desambigueert | desambigueerde | hebt gedesambigueerd |
hij, zij, het | desambigueert | desambigueerde | heeft gedesambigueerd |
wij | desambigueren | desambigueerden | hebben gedesambigueerd |
jullie | desambigueren | desambigueerden | hebben gedesambigueerd |
zij, ze | desambigueren | desambigueerden | hebben gedesambigueerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Desambigueren with some of the pronouns.
- Ik desambigueer de betekenis van woorden.
- Jij desambigueert de zin in het artikel.
- Hij/Zij desambigueert de woordkeuze in zijn/haar speech.
- Wij desambiguëren de dubbelzinnigheid van de zin.
- Jullie desambigueren de tekst voor de presentatie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Desambigueren with some of the pronouns.
- Ik desambigueerde vaak de betekenis van complexe zinnen.
- Jij desambigueerde regelmatig de dubbelzinnigheid van teksten.
- Hij/Zij desambigueerde de woordkeuze in zijn/haar vorige artikel.
- Wij desambigueerden verschillende stukken tekst tijdens de workshop.
- Jullie desambigueerden moeilijke passages in de roman.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Desambigueren with some of the pronouns.
- Ik heb gedesambigueerd wat hij bedoelde.
- Jij hebt de betekenis van het woord gedesambigueerd.
- Hij/Zij heeft de dubbelzinnigheid in de zin gedesambigueerd.
- Wij hebben de tekst succesvol gedesambigueerd.
- Jullie hebben de ambiguïteit van de woorden gedesambigueerd.