illumineren

Conjugations List of Illumineren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikillumineerillumineerdeheb geïllumineerd
jij, je, uillumineertillumineerdehebt geïllumineerd
hij, zij, hetillumineertillumineerdeheeft geïllumineerd
wijilluminerenillumineerdenhebben geïllumineerd
jullieilluminerenillumineerdenhebben geïllumineerd
zij, zeilluminerenillumineerdenhebben geïllumineerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Illumineren with some of the pronouns.

  • Ik illumineer de letters van het boek.
  • Jij illumineert de tekening met kleuren.
  • Hij/Zij illumineert de kamer met kaarsen.
  • Wij illumineren de kerstboom elk jaar.
  • Jullie illumineren de tuin met lichtjes.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Illumineren with some of the pronouns.

  • Vroeger illumineerde ik mijn slaapkamer met glow-in-the-dark sterren.
  • Toen we jong waren, illumineerden we onze fietsen met led-lampjes.
  • Hij/Zij illumineerde altijd de feestzaal voor speciale gelegenheden.
  • In die tijd illumineerden ze de kerken met kaarsen.
  • Als kind illumineerde ik graag mijn tekeningen met felle kleuren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Illumineren with some of the pronouns.

  • Ik heb de schilderijen geïllumineerd voor de tentoonstelling.
  • Jij hebt de oude manuscripten geïllumineerd.
  • Hij/Zij heeft de architectuur prachtig geïllumineerd.
  • Wij hebben de brug feestelijk geïllumineerd voor het evenement.
  • Jullie hebben de stad mooi geïllumineerd tijdens het festival.