tempen

Conjugations List of Tempen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktemptempteheb getempt
jij, je, utempttemptehebt getempt
hij, zij, hettempttempteheeft getempt
wijtempentemptenhebben getempt
jullietempentemptenhebben getempt
zij, zetempentemptenhebben getempt

Presens
Beta

Example presens sentences for Tempen with some of the pronouns.

  • Ik temp de cake in de oven.
  • Jij tempert de chocolade voor de taart.
  • Hij/Zij/Het tempert het water op de juiste temperatuur.
  • Wij temperen de wijn voor het serveren.
  • Zij tempen de hitte van de saus met wat room.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Tempen with some of the pronouns.

  • Ik tempode de cake in de oven.
  • Jij tempode de chocolade voor de taart.
  • Hij/Zij/Het tempode het water op de juiste temperatuur.
  • Wij tempoden de wijn voor het serveren.
  • Zij tempoden de hitte van de saus met wat room.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Tempen with some of the pronouns.

  • Ik heb de cake getempt in de oven.
  • Jij hebt de chocolade voor de taart getemperd.
  • Hij/Zij/Het heeft het water op de juiste temperatuur getemperd.
  • Wij hebben de wijn voor het serveren getemperd.
  • Zij hebben de hitte van de saus met wat room getemperd.