termineren

Conjugations List of Termineren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktermineertermineerdeheb getermineerd
jij, je, utermineerttermineerdehebt getermineerd
hij, zij, hettermineerttermineerdeheeft getermineerd
wijterminerentermineerdenhebben getermineerd
jullieterminerentermineerdenhebben getermineerd
zij, zeterminerentermineerdenhebben getermineerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Termineren with some of the pronouns.

  • Ik termineer de vergadering om 17.00 uur.
  • Jij termineert het project volgende week.
  • Hij/Zij termineert altijd op tijd.
  • Wij termineren de contractonderhandelingen vandaag.
  • Zij termineren de voorstelling aan het einde van de maand.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Termineren with some of the pronouns.

  • Ik termineerde de vergadering elke week om 17.00 uur.
  • Jij termineerde het project vroeger.
  • Hij/Zij termineerde altijd op tijd in het verleden.
  • Wij termineerden de contractonderhandelingen regelmatig.
  • Zij termineerden de voorstelling vorig jaar.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Termineren with some of the pronouns.

  • Ik heb de vergadering om 17.00 uur geterminerd.
  • Jij hebt het project vorige week geterminerd.
  • Hij/Zij heeft altijd op tijd geterminerd.
  • Wij hebben de contractonderhandelingen vandaag geterminerd.
  • Zij hebben de voorstelling aan het einde van de maand geterminerd.