terugploegen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ploeg terug | ploegde terug | heb teruggeploegd |
jij, je, u | ploegt terug | ploegde terug | hebt teruggeploegd |
hij, zij, het | ploegt terug | ploegde terug | heeft teruggeploegd |
wij | ploegen terug | ploegden terug | hebben teruggeploegd |
jullie | ploegen terug | ploegden terug | hebben teruggeploegd |
zij, ze | ploegen terug | ploegden terug | hebben teruggeploegd |
PresensBeta
Example presens sentences for Terugploegen with some of the pronouns.
- Ik ploeg terug in de tuin.
- Jij ploegt terug op het veld.
- Hij/Zij ploegt terug langs de rivier.
- Wij ploegen terug in de akker.
- Jullie ploegen terug door de modder.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Terugploegen with some of the pronouns.
- Ik ploegde terug in de tuin.
- Jij ploegde terug op het veld.
- Hij/Zij ploegde terug langs de rivier.
- Wij ploegden terug in de akker.
- Jullie ploegden terug door de modder.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Terugploegen with some of the pronouns.
- Ik heb teruggeploegd in de tuin.
- Jij hebt teruggeploegd op het veld.
- Hij/Zij heeft teruggeploegd langs de rivier.
- Wij hebben teruggeploegd in de akker.
- Jullie hebben teruggeploegd door de modder.