tinten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tint | tintte | heb getint |
jij, je, u | tint | tintte | hebt getint |
hij, zij, het | tint | tintte | heeft getint |
wij | tinten | tintten | hebben getint |
jullie | tinten | tintten | hebben getint |
zij, ze | tinten | tintten | hebben getint |
PresensBeta
Example presens sentences for Tinten with some of the pronouns.
- Ik tint de tekening met verschillende kleuren.
- Jij tint de muur in de slaapkamer.
- Hij/zij tint haar nagels met een mooie lak.
- Wij tinten het glas voor de ramen.
- Jullie tinten het houten meubilair.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Tinten with some of the pronouns.
- Ik tintte de tekening met verschillende kleuren.
- Jij tintte de muur in de slaapkamer.
- Hij/zij tintte haar nagels met een mooie lak.
- Wij tintten het glas voor de ramen.
- Jullie tintten het houten meubilair.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Tinten with some of the pronouns.
- Ik heb de tekening getint met verschillende kleuren.
- Jij hebt de muur in de slaapkamer getint.
- Hij/zij heeft haar nagels met een mooie lak getint.
- Wij hebben het glas voor de ramen getint.
- Jullie hebben het houten meubilair getint.