toewenken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wenk toe | wenkte toe | heb toegewenkt |
jij, je, u | wenkt toe | wenkte toe | hebt toegewenkt |
hij, zij, het | wenkt toe | wenkte toe | heeft toegewenkt |
wij | wenken toe | wenkten toe | hebben toegewenkt |
jullie | wenken toe | wenkten toe | hebben toegewenkt |
zij, ze | wenken toe | wenkten toe | hebben toegewenkt |
PresensBeta
Example presens sentences for Toewenken with some of the pronouns.
- Ik wenk naar de kinderen.
- Jij wenkt naar de buren.
- Hij/zij wenkt naar de buschauffeur.
- Wij wenken naar de voorbijgangers.
- Jullie wenken naar de leraren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Toewenken with some of the pronouns.
- Ik wenkte naar de kinderen.
- Jij wenkte naar de buren.
- Hij/zij wenkte naar de buschauffeur.
- Wij wenkten naar de voorbijgangers.
- Jullie wenkten naar de leraren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Toewenken with some of the pronouns.
- Ik heb naar de kinderen gewenkt.
- Jij hebt naar de buren gewenkt.
- Hij/zij heeft naar de buschauffeur gewenkt.
- Wij hebben naar de voorbijgangers gewenkt.
- Jullie hebben naar de leraren gewenkt.