tuigen

Conjugations List of Tuigen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktuigtuigdeheb getuigd
jij, je, utuigttuigdehebt getuigd
hij, zij, hettuigttuigdeheeft getuigd
wijtuigentuigdenhebben getuigd
jullietuigentuigdenhebben getuigd
zij, zetuigentuigdenhebben getuigd

Presens
Beta

Example presens sentences for Tuigen with some of the pronouns.

  • Ik tuig een nieuw zeiljacht op.
  • Jij tuigt het paard voor de koets.
  • Hij tuigt de kerstboom op met lichtjes en decoraties.
  • Wij tuigen de tent op voor het kampeerweekend.
  • Zij tuigen de marktkraam op met verse groenten en fruit.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Tuigen with some of the pronouns.

  • Ik tuigde vroeger vaak mijn fiets op voordat ik naar school ging.
  • Jij tuigde jezelf altijd mooi op voor feestjes.
  • Hij tuigde de oude boot op met nieuwe zeilen.
  • Wij tuigden het podium op voor het concert.
  • Zij tuigden de feestzaal op met slingers en ballonnen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Tuigen with some of the pronouns.

  • Ik heb het zeiljacht opgetuigd.
  • Jij hebt het paard voor de koets opgetuigd.
  • Hij heeft de kerstboom opgetuigd met lichtjes en decoraties.
  • Wij hebben de tent opgetuigd voor het kampeerweekend.
  • Zij hebben de marktkraam opgetuigd met verse groenten en fruit.