uitbakenen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | baken uit | bakende uit | heb uitgebakend |
jij, je, u | bakent uit | bakende uit | hebt uitgebakend |
hij, zij, het | bakent uit | bakende uit | heeft uitgebakend |
wij | bakenen uit | bakenden uit | hebben uitgebakend |
jullie | bakenen uit | bakenden uit | hebben uitgebakend |
zij, ze | bakenen uit | bakenden uit | hebben uitgebakend |
Presens
Example presens sentences for Uitbakenen with some of the pronouns.
- Ik baken de route uit voor onze excursie.
- Jij baakt de taart uit voor het feestje.
- Hij bakt de vis uit voor het diner.
- Zij bakenen de grenzen van het speelveld uit.
- We bakken de koekjes uit in de oven.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Uitbakenen with some of the pronouns.
- Ik bakte de route uit voor onze excursie.
- Jij bakte de taart uit voor het feestje.
- Hij bakte de vis uit voor het diner.
- Zij bakten de grenzen van het speelveld uit.
- We bakten de koekjes uit in de oven.
Perfectum
Example perfectum sentences for Uitbakenen with some of the pronouns.
- Ik heb de route uitgebakend voor onze excursie.
- Jij hebt de taart uitgebakend voor het feestje.
- Hij heeft de vis uitgebakend voor het diner.
- Zij hebben de grenzen van het speelveld uitgebakend.
- We hebben de koekjes uitgebakend in de oven.