uitknobelen

Conjugations List of Uitknobelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikknobel uitknobelde uitheb uitgeknobeld
jij, je, uknobelt uitknobelde uithebt uitgeknobeld
hij, zij, hetknobelt uitknobelde uitheeft uitgeknobeld
wijknobelen uitknobelden uithebben uitgeknobeld
jullieknobelen uitknobelden uithebben uitgeknobeld
zij, zeknobelen uitknobelden uithebben uitgeknobeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitknobelen with some of the pronouns.

  • Ik knobel uit over mijn vakantieplannen.
  • Jij knobelt uit hoe je dit probleem kunt oplossen.
  • Hij/Zij knobbelt uit welke route de snelste is.
  • Wij knobelen uit waar we vanavond gaan eten.
  • Jullie knobbelen uit welk cadeau het beste is.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitknobelen with some of the pronouns.

  • Ik knobelde uit wat ik wilde bereiken.
  • Jij knobelde uit hoe je de code moest kraken.
  • Hij/Zij knobelde uit welke kleur het mooiste was.
  • Wij knobelden uit waar we naartoe wilden reizen.
  • Jullie knobelden uit welke kleding het beste bij de gelegenheid paste.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitknobelen with some of the pronouns.

  • Ik heb uitgeknobbeld wat ik wilde zeggen.
  • Jij hebt uitgeknobbeld hoe je de puzzel moet oplossen.
  • Hij/Zij heeft uitgeknobbeld welke strategie het meest effectief is.
  • Wij hebben uitgeknobbeld waar we op vakantie willen gaan.
  • Jullie hebben uitgeknobbeld welke film we gaan kijken.