uitslijten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | slijt uit | sleet uit | ben uitgesleten |
jij, je, u | slijt uit | sleet uit | bent uitgesleten |
hij, zij, het | slijt uit | sleet uit | is uitgesleten |
wij | slijten uit | sleten uit | zijn uitgesleten |
jullie | slijten uit | sleten uit | zijn uitgesleten |
zij, ze | slijten uit | sleten uit | zijn uitgesleten |
Presens
Example presens sentences for Uitslijten with some of the pronouns.
- Ik slijt mijn schoenen snel uit.
- Jij slijt je kledingstukken te vaak.
- Hij slijt zijn vrije tijd met gamen.
- Zij slijten hun dagen op het strand.
- We slijten onze avonden in de bioscoop.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Uitslijten with some of the pronouns.
- Vroeger sleet ik mijn schoenen snel uit.
- Vroeger sleet jij je kledingstukken te vaak uit.
- Vroeger sleet hij zijn vrije tijd met gamen uit.
- Vroeger sleten zij hun dagen op het strand uit.
- Vroeger sleten we onze avonden in de bioscoop uit.
Perfectum
Example perfectum sentences for Uitslijten with some of the pronouns.
- Ik heb mijn schoenen snel uitgesleten.
- Jij hebt je kledingstukken te vaak uitgesleten.
- Hij heeft zijn vrije tijd met gamen uitgesleten.
- Zij hebben hun dagen op het strand uitgesleten.
- We hebben onze avonden in de bioscoop uitgesleten.