uitspelen

Conjugations List of Uitspelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspeel uitspeelde uitheb uitgespeeld
jij, je, uspeelt uitspeelde uithebt uitgespeeld
hij, zij, hetspeelt uitspeelde uitheeft uitgespeeld
wijspelen uitspeelden uithebben uitgespeeld
julliespelen uitspeelden uithebben uitgespeeld
zij, zespelen uitspeelden uithebben uitgespeeld

Presens

Example presens sentences for Uitspelen with some of the pronouns.

  • Ik speel uitspel in het toneelstuk.
  • Jij speelt uitspel in de wedstrijd.
  • Hij speelt uitspel met zijn vrienden.
  • Wij spelen uitspel op het podium.
  • Zij spelen uitspel in de film.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Uitspelen with some of the pronouns.

  • Ik speelde uitspel toen ik jong was.
  • Jij speelde uitspel tijdens de vakantie.
  • Hij speelde vaak uitspel met zijn broer.
  • Wij speelden uitspel in het park.
  • Zij speelden uitspel op het strand.

Perfectum

Example perfectum sentences for Uitspelen with some of the pronouns.

  • Ik heb uitspel gespeeld tijdens de voorstelling.
  • Jij hebt uitspel gespeeld op het schoolfeest.
  • Hij heeft uitspel gespeeld in het kampioenschap.
  • Wij hebben uitspel gespeeld met de kinderen.
  • Zij hebben uitspel gespeeld op televisie.