uitvriezen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vries uit | vroor uit | heb uitgevroren |
jij, je, u | vriest uit | vroor uit | hebt uitgevroren |
hij, zij, het | vriest uit | vroor uit | heeft uitgevroren |
wij | vriezen uit | vroren uit | hebben uitgevroren |
jullie | vriezen uit | vroren uit | hebben uitgevroren |
zij, ze | vriezen uit | vroren uit | hebben uitgevroren |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitvriezen with some of the pronouns.
- Ik vries de situatie uit.
- Jij vriest de informatie uit.
- Hij/zij/vriest het probleem uit.
- Wij vriezen de feiten uit.
- Jullie vriezen de oplossing uit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitvriezen with some of the pronouns.
- Ik vroor de situatie uit.
- Jij vroor de informatie uit.
- Hij/zij vroor het probleem uit.
- Wij vroren de feiten uit.
- Jullie vroren de oplossing uit.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitvriezen with some of the pronouns.
- Ik heb de situatie uitgevroren.
- Jij hebt de informatie uitgevroren.
- Hij/zij heeft het probleem uitgevroren.
- Wij hebben de feiten uitgevroren.
- Jullie hebben de oplossing uitgevroren.