verkiezen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verkies | verkoos | heb verkozen |
jij, je, u | verkiest | verkoos | hebt verkozen |
hij, zij, het | verkiest | verkoos | heeft verkozen |
wij | verkiezen | verkozen | hebben verkozen |
jullie | verkiezen | verkozen | hebben verkozen |
zij, ze | verkiezen | verkozen | hebben verkozen |
PresensBeta
Example presens sentences for Verkiezen with some of the pronouns.
- Ik verkies de rode auto boven de blauwe auto.
- Jij verkiest om thuis te blijven in plaats van naar het feest te gaan.
- Hij verkiest koffie boven thee als ochtenddrankje.
- Zij verkiezen een strandvakantie boven een skivakantie.
- Wij verkiezen om buiten te eten in de zomer.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verkiezen with some of the pronouns.
- Ik verkoos de rode auto boven de blauwe auto.
- Jij verkoos om thuis te blijven in plaats van naar het feest te gaan.
- Hij verkoos koffie boven thee als ochtenddrankje.
- Zij verkozen een strandvakantie boven een skivakantie.
- Wij verkozen om buiten te eten in de zomer van vorig jaar.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verkiezen with some of the pronouns.
- Ik heb de rode auto verkozen boven de blauwe auto.
- Jij hebt ervoor verkozen om thuis te blijven gisteravond.
- Hij heeft koffie verkozen boven thee als ochtenddrankje.
- Zij hebben een strandvakantie verkozen boven een skivakantie.
- Wij hebben ervoor verkozen om buiten te eten vorige week.