verknutselen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verknutsel | verknutselde | heb verknutseld |
jij, je, u | verknutselt | verknutselde | hebt verknutseld |
hij, zij, het | verknutselt | verknutselde | heeft verknutseld |
wij | verknutselen | verknutselden | hebben verknutseld |
jullie | verknutselen | verknutselden | hebben verknutseld |
zij, ze | verknutselen | verknutselden | hebben verknutseld |
PresensBeta
Example presens sentences for Verknutselen with some of the pronouns.
- Ik verknutsel de pannenkoeken.
- Jij verknutselt je kamer.
- Hij verknutselt zijn presentatie.
- Zij verknutselen de plannen.
- We verknutselen het recept.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verknutselen with some of the pronouns.
- Ik verknutselde de pannenkoeken.
- Jij verknutselde je kamer.
- Hij verknutselde zijn presentatie.
- Zij verknutselden de plannen.
- We verknutselden het recept.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verknutselen with some of the pronouns.
- Ik heb de pannenkoeken verknutseld.
- Jij hebt je kamer verknutseld.
- Hij heeft zijn presentatie verknutseld.
- Zij hebben de plannen verknutseld.
- We hebben het recept verknutseld.