verschonen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verschoon | verschoonde | heb verschoond |
jij, je, u | verschoont | verschoonde | hebt verschoond |
hij, zij, het | verschoont | verschoonde | heeft verschoond |
wij | verschonen | verschoonden | hebben verschoond |
jullie | verschonen | verschoonden | hebben verschoond |
zij, ze | verschonen | verschoonden | hebben verschoond |
Presens
Example presens sentences for Verschonen with some of the pronouns.
- Ik verschoon de baby elke ochtend.
- Jij verschoont de luiers van je broertje regelmatig.
- Hij/zij verschonen de bedden in het hotel.
- Wij verschonen de vuilnisbakken om de twee dagen.
- Jullie verschoont de kleding na het sporten.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Verschonen with some of the pronouns.
- Ik verschoonde de baby toen hij begon te huilen.
- Jij verschoonde altijd de luiers van je zusje vroeger.
- Hij/zij verschoonden de bedden elke ochtend.
- Wij verschoonden de vuilnisbakken wekelijks.
- Jullie verschoonden de kleding voordat jullie op vakantie gingen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Verschonen with some of the pronouns.
- Ik heb de baby vanmorgen verschoond.
- Jij hebt de luiers al vervangen voordat ik thuiskwam.
- Hij/zij heeft de bedden netjes verschoond voor de gasten.
- Wij hebben de vuilnisbakken gisteren verschoond.
- Jullie hebben de kleding gewassen en verschoond.