verwinden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verwind | verwond | heb verwonden |
jij, je, u | verwindt | verwond | hebt verwonden |
hij, zij, het | verwindt | verwond | heeft verwonden |
wij | verwinden | verwonden | hebben verwonden |
jullie | verwinden | verwonden | hebben verwonden |
zij, ze | verwinden | verwonden | hebben verwonden |
PresensBeta
Example presens sentences for Verwinden with some of the pronouns.
- Ik verwinde de situatie.
- Jij verwindt je verdriet.
- Hij/zij/het verwindt de tegenslag.
- Wij verwinden de problemen samen.
- Jullie verwinden de pijnlijke herinneringen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verwinden with some of the pronouns.
- Ik verwondde de situatie.
- Jij verwondde je verdriet.
- Hij/zij/het verwondde de tegenslag.
- Wij verwondden de problemen samen.
- Jullie verwondden de pijnlijke herinneringen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verwinden with some of the pronouns.
- Ik heb de situatie verwonden.
- Jij hebt je verdriet verzwonden.
- Hij/zij/het heeft de tegenslag verwonden.
- Wij hebben de problemen samen verwonden.
- Jullie hebben de pijnlijke herinneringen verwonden.