afstijgen

Conjugations List of Afstijgen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstijg afsteeg afben afgestegen
jij, je, ustijgt afsteeg afbent afgestegen
hij, zij, hetstijgt afsteeg afis afgestegen
wijstijgen afstegen afzijn afgestegen
julliestijgen afstegen afzijn afgestegen
zij, zestijgen afstegen afzijn afgestegen

Presens

Example presens sentences for Afstijgen with some of the pronouns.

  • Ik stijg af van mijn fiets bij de supermarkt.
  • Jij stijgt af van de bus op het station.
  • Hij stijgt af van zijn paard na de lange rit.
  • Zij stijgen af van de ladder na het schilderen van het huis.
  • We stijgen af van de boot aan de haven.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Afstijgen with some of the pronouns.

  • Ik steeg af van mijn fiets bij de supermarkt.
  • Jij steeg af van de bus op het station.
  • Hij steeg af van zijn paard na de lange rit.
  • Zij stegen af van de ladder na het schilderen van het huis.
  • We stegen af van de boot aan de haven.

Perfectum

Example perfectum sentences for Afstijgen with some of the pronouns.

  • Ik ben afgestegen van mijn fiets bij de supermarkt.
  • Jij bent afgestegen van de bus op het station.
  • Hij is afgestegen van zijn paard na de lange rit.
  • Zij zijn afgestegen van de ladder na het schilderen van het huis.
  • We zijn afgestegen van de boot aan de haven.