voorboren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | boor voor | boorde voor | heb voorgeboord |
jij, je, u | boort voor | boorde voor | hebt voorgeboord |
hij, zij, het | boort voor | boorde voor | heeft voorgeboord |
wij | boren voor | boorden voor | hebben voorgeboord |
jullie | boren voor | boorden voor | hebben voorgeboord |
zij, ze | boren voor | boorden voor | hebben voorgeboord |
PresensBeta
Example presens sentences for Voorboren with some of the pronouns.
- Ik boor voor in de tuin.
- Jij boort voor op het werk.
- Hij/Zij boort voor in de muur.
- Wij boren voor in de kelder.
- Zij boren voor in de bouwplaats.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Voorboren with some of the pronouns.
- Ik boorde voor in de tuin.
- Jij boorde voor op het werk.
- Hij/Zij boorde voor in de muur.
- Wij boorden voor in de kelder.
- Zij boorden voor in de bouwplaats.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Voorboren with some of the pronouns.
- Ik heb voorgeboord in de tuin.
- Jij hebt voorgeboord op het werk.
- Hij/Zij heeft voorgeboord in de muur.
- Wij hebben voorgeboord in de kelder.
- Zij hebben voorgeboord in de bouwplaats.