vooruitbetalen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | betaal vooruit | betaalde vooruit | heb vooruitbetaald |
jij, je, u | betaalt vooruit | betaalde vooruit | hebt vooruitbetaald |
hij, zij, het | betaalt vooruit | betaalde vooruit | heeft vooruitbetaald |
wij | betalen vooruit | betaalden vooruit | hebben vooruitbetaald |
jullie | betalen vooruit | betaalden vooruit | hebben vooruitbetaald |
zij, ze | betalen vooruit | betaalden vooruit | hebben vooruitbetaald |
Presens
Example presens sentences for Vooruitbetalen with some of the pronouns.
- Ik betaal vooruit voor de vakantie.
- Jij betaalt vooruit voor het concert.
- Hij/zij betaalt vooruit voor de nieuwe computer.
- Wij betalen vooruit voor de huurauto.
- Zij betalen vooruit voor de cursus.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Vooruitbetalen with some of the pronouns.
- Ik betaalde vooruit voor de aankoop.
- Jij betaalde vooruit voor de reservering.
- Hij/zij betaalde vooruit voor de behandeling.
- Wij betaalden vooruit voor de boodschappen.
- Zij betaalden vooruit voor de training.
Perfectum
Example perfectum sentences for Vooruitbetalen with some of the pronouns.
- Ik heb vooruitbetaald voor de tickets.
- Jij hebt vooruitbetaald voor de bestelling.
- Hij/zij heeft vooruitbetaald voor de reparatie.
- Wij hebben vooruitbetaald voor de hotelkamer.
- Zij hebben vooruitbetaald voor de abonnementen.