waarmaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | maak waar | maakte waar | heb waargemaakt |
jij, je, u | maakt waar | maakte waar | hebt waargemaakt |
hij, zij, het | maakt waar | maakte waar | heeft waargemaakt |
wij | maken waar | maakten waar | hebben waargemaakt |
jullie | maken waar | maakten waar | hebben waargemaakt |
zij, ze | maken waar | maakten waar | hebben waargemaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Waarmaken with some of the pronouns.
- Ik maak mijn beloften waar.
- Jij maakt je dromen waar.
- Hij/Zij maakt haar carrièredoelen waar.
- Wij maken onze plannen waar.
- Zij maken hun afspraken waar.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Waarmaken with some of the pronouns.
- Vroeger maakte ik mijn beloften waar.
- Toen maakte jij je dromen waar.
- In het verleden maakte hij/zij haar carrièredoelen waar.
- Vroeger maakten wij onze plannen waar.
- Toen maakten zij hun afspraken waar.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Waarmaken with some of the pronouns.
- Ik heb mijn belofte waargemaakt.
- Jij hebt je droom waargemaakt.
- Hij/Zij heeft haar carrièredoelen waargemaakt.
- Wij hebben onze plannen waargemaakt.
- Zij hebben hun afspraken waargemaakt.