wegleiden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | leid weg | leidde weg | heb weggeleid |
jij, je, u | leidt weg | leidde weg | hebt weggeleid |
hij, zij, het | leidt weg | leidde weg | heeft weggeleid |
wij | leiden weg | leidden weg | hebben weggeleid |
jullie | leiden weg | leidden weg | hebben weggeleid |
zij, ze | leiden weg | leidden weg | hebben weggeleid |
PresensBeta
Example presens sentences for Wegleiden with some of the pronouns.
- Ik leid de kinderen weg van het gevaarlijke gebied.
- Jij leidt de gasten weg naar de juiste zaal.
- Hij leidt de hond weg van de drukke straat.
- Zij leidt de bezoekers weg naar de uitgang.
- Wij leiden de leerlingen weg van de bouwplaats.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wegleiden with some of the pronouns.
- Ik leidde de kinderen weg van het gevaarlijke gebied.
- Jij leidde de gasten weg naar de juiste zaal.
- Hij leidde de hond weg van de drukke straat.
- Zij leidde de bezoekers weg naar de uitgang.
- Wij leidden de leerlingen weg van de bouwplaats.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wegleiden with some of the pronouns.
- Ik heb de kinderen weggeleid van het gevaarlijke gebied.
- Jij hebt de gasten weggeleid naar de juiste zaal.
- Hij heeft de hond weggeleid van de drukke straat.
- Zij heeft de bezoekers weggeleid naar de uitgang.
- Wij hebben de leerlingen weggeleid van de bouwplaats.