wegspringen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spring weg | sprong weg | ben weggesprongen |
jij, je, u | springt weg | sprong weg | bent weggesprongen |
hij, zij, het | springt weg | sprong weg | is weggesprongen |
wij | springen weg | sprongen weg | zijn weggesprongen |
jullie | springen weg | sprongen weg | zijn weggesprongen |
zij, ze | springen weg | sprongen weg | zijn weggesprongen |
PresensBeta
Example presens sentences for Wegspringen with some of the pronouns.
- Ik spring weg als ik een spin zie.
- Jij springt weg zodra je iets engs hoort.
- Hij/zij/het springt weg als er onverwacht lawaai is.
- Wij springen weg bij het horen van een harde knal.
- Jullie springen weg wanneer er plotseling iets beweegt.
- Zij springen weg als er iets op ze af komt rennen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wegspringen with some of the pronouns.
- Ik sprong weg toen ik een muis zag.
- Jij sprong weg toen de deurbel ging.
- Hij/zij/het sprong weg toen de bliksem insloeg.
- Wij sprongen weg bij het horen van een harde knal.
- Jullie sprongen weg toen de muziek begon te spelen.
- Zij sprongen weg toen de auto hard remde.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wegspringen with some of the pronouns.
- Ik ben weggesprongen toen de bel ging.
- Jij bent weggesprongen voordat het kussen viel.
- Hij/zij/het is weggesprongen toen de hond blafte.
- Wij zijn weggesprongen nadat we een vreemd geluid hoorden.
- Jullie zijn weggesprongen toen de vuurpijl werd afgestoken.
- Zij zijn weggesprongen nadat ze een schaduw zagen.