opdirken

Conjugations List of Opdirken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdirk opdirkte opheb opgedirkt
jij, je, udirkt opdirkte ophebt opgedirkt
hij, zij, hetdirkt opdirkte opheeft opgedirkt
wijdirken opdirkten ophebben opgedirkt
julliedirken opdirkten ophebben opgedirkt
zij, zedirken opdirkten ophebben opgedirkt

Presens

Example presens sentences for Opdirken with some of the pronouns.

  • Ik dirk mijn fiets op voordat ik naar school ga.
  • Jij dirkt je outfit op voor het feest vanavond.
  • Hij/Zij dirkt zijn/haar computer op voordat hij/zij begint met werken.
  • Wij dirken de tuin op voor het zomerseizoen.
  • Jullie dirken de auto op voordat jullie op vakantie gaan.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Opdirken with some of the pronouns.

  • Vroeger dirkte ik altijd mijn fiets op voordat ik naar school ging.
  • Toen ik jong was, dirkte ik mijn outfit altijd op voor feestjes.
  • Hij/Zij dirkte vroeger zijn/haar computer op voordat hij/zij begon met werken.
  • Wij dirkten vroeger de tuin op voor het zomerseizoen.
  • Als kind dirkten jullie altijd de auto op voordat jullie op vakantie gingen.

Perfectum

Example perfectum sentences for Opdirken with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn fiets opgedirkt voordat ik naar school ging.
  • Jij hebt je outfit opgedirkt voor het feest gisteravond.
  • Hij/Zij heeft zijn/haar computer opgedirkt voordat hij/zij begon met werken.
  • Wij hebben de tuin opgedirkt voor het zomerseizoen.
  • Jullie hebben de auto opgedirkt voordat jullie op vakantie gingen.