werken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | werk | werkte | heb gewerkt |
jij, je, u | werkt | werkte | hebt gewerkt |
hij, zij, het | werkt | werkte | heeft gewerkt |
wij | werken | werkten | hebben gewerkt |
jullie | werken | werkten | hebben gewerkt |
zij, ze | werken | werkten | hebben gewerkt |
PresensBeta
Example presens sentences for Werken with some of the pronouns.
- Ik werk bij een bank als financieel adviseur.
- Jij werkt parttime in een kledingwinkel.
- Hij werkt als architect bij een groot bedrijf.
- Zij werken samen aan een nieuw project.
- Wij werken hard om onze doelen te bereiken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Werken with some of the pronouns.
- Vroeger werkte ik als leraar op een basisschool.
- Toen ik jong was, werkte ik in een restaurant.
- Hij werkte lange dagen tijdens zijn zomerbaan.
- Zij werkten altijd samen aan projecten tijdens hun studie.
- Wij werkten vaak overuren om deadlines te halen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Werken with some of the pronouns.
- Ik heb vorige week veel gewerkt.
- Jij bent naar het buitenland gereisd voor je werk.
- Hij heeft al jaren als kok gewerkt.
- Zij is net teruggekomen na een lange periode van vrijwilligerswerk.
- Wij hebben de hele dag aan dit rapport gewerkt.