wrokken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wrok | wrokte | heb gewrokt |
jij, je, u | wrokt | wrokte | hebt gewrokt |
hij, zij, het | wrokt | wrokte | heeft gewrokt |
wij | wrokken | wrokten | hebben gewrokt |
jullie | wrokken | wrokten | hebben gewrokt |
zij, ze | wrokken | wrokten | hebben gewrokt |
PresensBeta
Example presens sentences for Wrokken with some of the pronouns.
- Ik wrok tegen mijn collega's.
- Jij wrokt altijd over kleine dingen.
- Hij/Zij wrokt op zijn/haar baas.
- Wij wrokken tegen onrechtvaardigheid.
- Jullie wrokken op elkaar.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wrokken with some of the pronouns.
- Ik wrokte tegen mijn collega's.
- Jij wrokte altijd over kleine dingen.
- Hij/Zij wrokte op zijn/haar baas.
- Wij wrokte tegen onrechtvaardigheid.
- Jullie wrokten op elkaar.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wrokken with some of the pronouns.
- Ik heb gewrokt tegen mijn collega's.
- Jij hebt altijd gewrokken over kleine dingen.
- Hij/Zij heeft gewrokt op zijn/haar baas.
- Wij hebben gewrokken tegen onrechtvaardigheid.
- Jullie hebben op elkaar gewrokken.