zwartmaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | maak zwart | maakte zwart | heb zwartgemaakt |
jij, je, u | maakt zwart | maakte zwart | hebt zwartgemaakt |
hij, zij, het | maakt zwart | maakte zwart | heeft zwartgemaakt |
wij | maken zwart | maakten zwart | hebben zwartgemaakt |
jullie | maken zwart | maakten zwart | hebben zwartgemaakt |
zij, ze | maken zwart | maakten zwart | hebben zwartgemaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Zwartmaken with some of the pronouns.
- Ik maak hem zwart.
- Jij maakt haar zwart.
- Hij/zij/het maakt ons zwart.
- Wij maken jullie zwart.
- Zij maken mij zwart.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zwartmaken with some of the pronouns.
- Ik maakte hem zwart.
- Jij maakte haar zwart.
- Hij/zij/het maakte ons zwart.
- Wij maakten jullie zwart.
- Zij maakten mij zwart.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zwartmaken with some of the pronouns.
- Ik heb hem zwartgemaakt.
- Jij hebt haar zwartgemaakt.
- Hij/zij/het heeft ons zwartgemaakt.
- Wij hebben jullie zwartgemaakt.
- Zij hebben mij zwartgemaakt.