aanbouwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bouw aan | bouwde aan | heb aangebouwd |
jij, je, u | bouwt aan | bouwde aan | hebt aangebouwd |
hij, zij, het | bouwt aan | bouwde aan | heeft aangebouwd |
wij | bouwen aan | bouwden aan | hebben aangebouwd |
jullie | bouwen aan | bouwden aan | hebben aangebouwd |
zij, ze | bouwen aan | bouwden aan | hebben aangebouwd |
Presens
Example presens sentences for Aanbouwen with some of the pronouns.
- Ik bouw een nieuwe schuur aan.
- Jij bouwt een serre aan.
- Hij/Zij bouwt een uitbouw aan het huis.
- Wij bouwen een terras aan de achterkant.
- Zij bouwen een extra verdieping aan het gebouw.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Aanbouwen with some of the pronouns.
- Vroeger bouwde ik schuren aan.
- Toen ik jong was, bouwde jij boomhutten aan.
- Hij/Zij bouwde vroeger vaak garages aan huizen.
- Wij bouwden in het verleden veel bijgebouwen aan.
- Zij bouwden altijd extra kamers aan hun woningen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Aanbouwen with some of the pronouns.
- Ik heb een carport aangebouwd.
- Jij hebt een tuinhuisje aangebouwd.
- Hij/Zij heeft een veranda aangebouwd.
- Wij hebben een dakkapel aangebouwd.
- Zij hebben een balkon aangebouwd.