aanbriesen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bries aan | brieste aan | heb aangebriest |
jij, je, u | briest aan | brieste aan | hebt aangebriest |
hij, zij, het | briest aan | brieste aan | heeft aangebriest |
wij | briesen aan | briesten aan | hebben aangebriest |
jullie | briesen aan | briesten aan | hebben aangebriest |
zij, ze | briesen aan | briesten aan | hebben aangebriest |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanbriesen with some of the pronouns.
- Ik bries aan wanneer ik de zee zie.
- Jij briest aan als je de wind door je haren voelt.
- Hij/zij/het briest aan bij het eerste teken van regen.
- Wij briesen aan tijdens een stevige wandeling.
- Jullie briesen aan terwijl jullie op de fiets zitten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanbriesen with some of the pronouns.
- Ik brieste aan toen ik jong was en vaak naar het strand ging.
- Jij briezest aan toen je nog in Nederland woonde.
- Hij/zij/het brieste aan telkens wanneer de golven hoog waren.
- Wij briezen aan tijdens onze vakantie aan de kust.
- Jullie briezen aan terwijl jullie een zeilboot hadden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanbriesen with some of the pronouns.
- Ik heb aangebriest toen ik de stormvoorspelling zag.
- Jij hebt aangebriest na het voltooien van de zeilcursus.
- Hij/zij/het heeft aangebriest nadat hij/zij de kiteboarding-techniek onder de knie had.
- Wij hebben aangebriest sinds we onze surftrip naar Hawaii maakten.
- Jullie hebben aangebriest nadat jullie de benodigde uitrusting hadden gekocht.